Sinds 15 maart 2017 is werknemer bij de werkgever in dienst op basis van een oproepovereenkomst. Werknemer is werkzaam als toeristengids. Op enig moment heeft de werkgever een arbeidsovereenkomst aangeboden met een omvang van 28 uur. Werknemer heeft gekozen het aanbod niet te aanvaarden. Sinds maart dit jaar is de werknemer niet meer opgeroepen om werkzaamheden te verrichten. De werkgever heeft loon betaald over april, mei en juni op basis van het gemiddeld gewerkte aantal uren in de maanden januari, februari en maart 2020. Het gaat om 28,57 uur per maand.
Werknemer start een kort geding en maakt een aanspraak op loondoorbetaling op basis van 28 uur per week, waarbij wordt uitgegaan van het gemiddelde aantal uren over het jaar 2019.
Oordeel
De werknemer heeft een arbeidsovereenkomst met een omvang van 28 uur geweigerd. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer hierdoor geen beroep meer kan doen op artikel 7:610b BW. Werkgever heeft immers ook aangegeven dat na de weigering onder dezelfde condities de overeenkomst zou worden voortgezet.
Artikel 7:610b BW kijkt naar de laatste drie maanden, in dit geval januari, februari en maart 2020. Werknemer heeft onvoldoende aangetoond waarom van het jaar 2019 moet worden uitgegaan, aangezien de vaste omvang van 28 uur door werknemer zijn afgewezen. Op grond van de NOW verkrijgt de werkgever een voorschot aan loon. Werkgever heeft een bedrag van 2.326.146 euro ontvangen. Met de regeling wordt beoogd dat werknemers in dienst kunnen worden gehouden.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
Silver Advocaten
Heeft u een geschil over de loondoorbetalingsplicht of een andere arbeidsrechtelijke vraag? Neem dan contact met ons op.
Wij staan voor u klaar
- Wij laten niet los
- 10+ jaar ervaring
- Eerlijk en transparant