Min-uren moeten onbetaald worden ingehaald

Werknemer is op 2 maart 2020 in dienst getreden bij werkgever als basis kok. Werknemer zou minimaal 4 uur per week werkzaamheden verrichten. Er wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, met een tussentijdsopzegbeding.

In verband met de coronamaatregelen is het bedrijf in de tweede week van maart gesloten. Werknemer had toen in totaal 3 dagen voor werkgever werkzaamheden verricht. In juni kan werknemer weer aan de slag bij werkgever. Werknemer heeft toen gedurende twee weken totaal 38 uur gewerkt. Op 19 juni 2020 is tussen werkgever en werknemer een discussie ontstaan over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Werkgever heeft vanaf dat moment werknemer niet meer opgeroepen.

De gemachtigde van werknemer heeft begin augustus 2020 aan werkgever gevraagd wat hij nu wil met betrekking tot de arbeidsovereenkomst. Dit leidt niet tot een oplossing. Werknemer heeft daarom een ontbindingsverzoek bij de rechter ingediend. Ook verzoekt werknemer om loon en een transitievergoeding.

Verzoek

Werknemer heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn (art. 7:671c lid 1 BW), te verklaren dat werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, een billijke vergoeding en een transitievergoeding moet worden betaald, het (achterstallig) salaris moet worden betaald en een eindafrekening moet worden opgemaakt. Werknemer stelt dat hij beschikbaar was voor werk, maar niet is ingeroosterd. Inmiddels wil werknemer geen werkzaamheden meer verrichten voor werkgever. Werknemer is ook niet tevreden over het werk.

Werkgever heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het verzoek om ontbinding, maar wel ten aanzien van de (hoogte van de) vorderingen.

Oordeel rechter

Partijen zijn het eens over het eindigen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal de ontbinding uitspreken, op een zo kortst mogelijk termijn. De rechter heeft de loonvordering toegewezen, maar de transitievergoeding wordt niet toegewezen. Volgens de rechter is wel sprake van verwijtbaar gedrag, omdat het loon niet wordt voldaan. Het gedrag valt echter niet aan te merken als ernstig verwijtbaar, aangezien werkgever heeft aangevoerd dat hij in financiële moeilijkheden zat wegens de coronacrisis en een mogelijke NOW-uitkering. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen (artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW). Werknemer heeft wel aangevoerd zelf in de financiële problemen te zijn gekomen, maar heeft geen onderbouwing gegeven. Werknemer werkte immers maar 4 uur en ontving daarnaast ook nog een WW-uitkering.

Klik hier voor de volledige uitspraak.

Silver Advocaten

Heeft u een vraag over verwijtbaar handelen of een andere arbeidsrechtelijke vraag? Neem dan vrijblijvend contact met ons op.

Wij staan voor u klaar

  • Wij laten niet los
  • 10+ jaar ervaring
  • Eerlijk en transparant
Stel ons uw vraag Laat ons u bellen